De stemmen van Schoeman en de geschiedenis

geplaatst op 26 september 2016 om 10:17:13

Dit is een licht bewerkte versie van een lezing die ik op 20-09-2016 gaf in het Zuid Afrikahuis, op een avond over literatuur en geschiedenis in het kader van de Week van de Afrikaanse roman.

De trilogie

Tussen 1993 en 1998 verschenen drie romans van Karel Schoeman die een eenheid vormen: de ‘stemme-reeks’.  Als eerste verscheen deel II, Hierdie lewe. Als tweede verscheen deel III, Die uur van die engel. En als laatste verscheen het eerste deel, Verliesfontein. Het is een eigen-aardige trilogie. Een trilogie is een samenhangend drietal zelfstandige literaire werken. In het geval van Schoeman is het niet één verhaal in drie delen. Het zijn daadwerkelijk drie zelfstandige werken die op het eerste gezicht geen samenhang vertonen. De lezer moet die zelf ontdekken. Niet alleen in de trilogie, maar ook in de afzonderlijke delen. Nog het minst in Dit leven, waarin de lezer zelf uit de brokstukken aan herinneringen van één persoon het eigenlijke verhaal moet destilleren. Al wat meer in Verliesfontein waarin verschillende personen herinneringen aan de Boerenoorlog ophalen. Het meest in Het uur van de engel, waarin verschillende personen aan het woord komen, met als voornaamste of misschien zelfs enige verband dat ze allemaal iets hebben met de dichter Daniel Steenkamp.

Dat zelf moeten ontdekken van het verhaal is een van de elementen die de trilogie binden. Meer nog is dat Schoemans insteek: hij wil in elk boek mensen zelf aan het woord laten die anders vergeten zouden zijn. Het komt naar voren in het motto van Christa Wolf dat hij voorin deel I opnam: Solche Stimmen nun, haufenweise. Als hätte jemand eine Schleuse hochgezogen, hinter der die Stimmen eingesperrt waren. Stemmen die achter de sluisdeur van de geschiedenis verdwenen waren, wil hij laten horen. Daar vinden we al iets van zijn visie op de geschiedenis: die wordt misschien wel bepaald door de machthebbers en de groten der aarde, maar beleefd door de gewone man en vrouw.

Het laten horen van de stemmen voert Schoeman tot ongekende literaire hoogten. Hij beschrijft nergens een persoon, toont hem ook niet, maar laat elke persoon aan het woord. En uit die eigen woorden rijst een haarscherp beeld op van de persoonlijkheid van de spreker.

Dit leven

Schoeman begon zijn trilogie met deel I, Verliesfontein, maar liep vast bij het schrijven. Daarom richtte hij zich eerst op het wat eenvoudiger opgezette deel II Dit leven. Daarin laat hij een vrouw aan het woord die op haar sterfbed terugblikt op haar leven. Wat ze meemaakte is exemplarisch voor de geschiedenis van Zuid Afrika: de blanken die zich grond toe-eigenden; het onrecht dat de zwarte bevolking werd aangedaan, de toenemende welvaart. Het is fictie, maar qua opzet heeft het wel wat weg van Geert Maks De eeuw van mijn vader, waarin ook de geschiedenis verteld wordt aan de hand van het leven van één persoon. Daaromheen vertelt Schoeman dan een fascinerend verhaal over liefde en haat, want hij is een te groot schrijver om zijn boeken in één thema samen te laten vatten. Het fascinerende aan Dit leven is dat de lezer uit de brokstukken van de herinnering van de oude vrouw een helderder beeld krijgt van wat er gebeurd is dan ze zelf ooit gehad heeft. Ook daar vinden we een element van Schoemans geschiedbeschouwing: achteraf kan een completer beeld gezien worden dan door degenen die er middenin zaten.

Ook in het Nederlands verscheen Dit leven als eerste deel. Simpelweg omdat dit het eerste boek van Schoeman was dat ik ooit las. En ik was er zo van onder de indruk dat ik het van mezelf móest uitgeven. Dat op deze manier de volgorde van de originelen werd gevolg was een leuke bijkomstigheid.

Het uur van de engel

Het uur van de engel overstijgt naar mijn mening Dit leven. Het is enorm gelaagd. Aan de basis van het verhaal staat een analfabete herder, Daniel Steenkamp die meende een visioen van een engel gehad te hebben, en daarover verzen of gezangen schreef. Men vindt hem zowel raar (zijn bijnaam is ‘malle Danie’) als fascinerend. Later zijn er achtereenvolgend een predikant, een dichter/schoolmeester en een tv-producer die zich in hem interesseren. De predikant ziet in Steenkamp een voorbeeld van vroomheid. De dichter/schoolmeester heeft niets met die vroomheid, maar denkt in Steenkamp de eerste Afrikaanse dichter gevonden te hebben. De tv-producer heeft niets met de dichtkunst, noch met de vroomheid van Steenkamp, maar zijn leven lijkt hem wel boeiend voor een documentaire. En zo maakt elke persoon zijn eigen beeld van Daniel Steenkamp. Als Schoeman hem uiteindelijk zelf aan het woord laat, blijkt Daniel inderdaad vroom geweest te zijn, inderdaad een dichter, en zijn leven was inderdaad boeiend genoeg voor een documentaire. Maar toch is geen van de drie onderzoekers erin geslaagd om werkelijk nabij de persoon Steenkamp te komen.

Deze visie op de geschiedenis is haast in tegenspraak met wat ik concludeerde bij Dit leven. Vanuit het heden kom je nooit werkelijk bij de geschiedenis uit.

Verliesfontein

Het boek waarmee Schoeman begon, kwam als laatste gereed. Bijzonder aan Verliesfontein is de lange inleiding. Een onderzoeker wil het dorp Fouriesfontein bezoeken om een monument te bekijken dat is opgericht voor een gesneuvelde boerensoldaat, maar hij kan de juiste afslag niet vinden. Als hij uiteindelijk toch in het dorp belandt, zit hij als 20e-eeuwer ineens in de tijd van de boerenoorlog. Maar het lukt hem niet om contact te krijgen. Hij hoort dingen en ziet dingen, maar kan ze niet duiden. De gebeurtenissen krijgen geen betekenis voor hem. En hij zelf blijft onzichtbaar voor de bewoners.

Hier zien we eigenlijk dezelfde visie als in Het uur van de engel. Hij kan het beste samen worden gevat in Schoemans eigen woorden ‘Het verleden is een ander land. Waar is de weg die erheen loopt?’ Deze inleiding kan gezien worden als inleiding op de gehele trilogie.

Uiteindelijk laat Schoeman de onderzoeker achterwege en laat hij mensen aan het woord die in het dorp woonden ten tijde van de oorlog. Het is boeiend om te lezen of te horen hoe Schoeman in staat blijkt te zijn in enkele zinnen al een goed beeld te geven van de diverse sprekers. Ik geef enkele citaten van de eerste bladzijde waarop zij aan het woord komen.

De eerste die over de oorlog gaat vertellen is Alice, de dochter van de magistraat.

Iedereen kende elkaar, iedereen ging over en weer bij elkaar op bezoek, en natuurlijk werden we overal uit­genodigd, werd ík overal uitgenodigd, voor zover er al spra­ke was van zoiets als formele uitnodigingen, en verder kwam iedereen langs of op bezoek, van huis naar huis in het dorp en van boerderij naar boerderij in het district, met kapwagen of verenwagentje, voor dansfeesten en picknicks of bruiloften. Wat is het allemaal lang geleden, en zo anders dan hier. We kenden iedereen en iedereen wist wie wij waren. Ik heb er nog foto’s van gehad, Goldstein de winkelier, dat was zijn naam, nu weet ik het weer, met zijn ouderwetse camera op een statief zoals de mensen in die jaren nog gebruikten en een zwarte doek eroverheen, bij de bruiloften en op picknicks, en later hadden sommigen van de jongemannen en de meisjes ook een fototoestel en namen ze kiekjes; van alle jongelui had ik kiekjes, jongelui van wie ik niet eens meer weet hoe ze heet­ten, voor het huis, naast de kapwagen, onder de wilgenbomen aan de rand van het water, ergens in Zuid-Afrika lang geleden.

Alice laat zich hier direct kennen als een vrouw die vooral met zichzelf bezig is en tamelijk oppervlakkig is. Door haar op een vraag over de oorlogsjaren te laten beginnen met te spreken over feestjes en kiekjes, typeert Schoeman haar direct.

De tweede spreker is Kallie, de klerk van de magistraat. Hij zegt in het begin van zijn relaas over de oorlog het volgende:

Toen de oorlog begon, werkte ik al bijna drie jaar op het ge­rechtsgebouw. Meneer Dalrymple, de bovenmeester, had me zelf aanbevolen, want ik was de beste leerling die hij dat jaar in zijn klas had, een van de meest belovende die hij ooit had gehad, zei hij dikwijls. Meneer Macalister testte mijn kennis van het Engels en Nederlands, maar daar was ik niet bang voor, ik was in beide talen de beste van de klas, meneer Dal­rymple had mijn opstellen vaak aan de anderen voorgelezen, en hij had me een lang stuk gedicteerd om uit te schrijven, maar aan mijn lopend schrift en mijn schoonschrift mankeer­de ook niets, nog steeds schrijf ik een leesbaarder hand dan de meeste jonge mensen van tegenwoordig. Zo kreeg ik dus mijn aanstelling, honderd pond per jaar, en later heb ik ook het Civil Service Examen afgelegd. Ik herinner me nog wat een fijn gevoel het gaf toen ik mijn naam voor het eerst in de Civil Service List las: J.J.K. Kleynhans, 2nd Clerk, £ 130. Dat was voor het eerst dat ik mijn naam in druk zag, en ik was nog maar jong, ik had mijn schoolopleiding kort geleden voltooid, zodat het veel voor me betekende, maar er was niemand met wie ik het kon delen. Ik werkte op het gerechtsgebouw en woonde in het dorp bij tante Marie Esterhuysen, die een nichtje van mijn moeder was, maar zij interesseerde zich niet voor dat soort dingen en met haar kon ik er niet over praten. Voor mijn moeder waren de goede betrekking en het salaris belangrijk, maar dat mijn naam in de Civil Service List gedrukt stond, zal voor haar niets betekend hebben.

Nee, eigenlijk is dat niet zo, ik vertel het nu verkeerd. Het was in januari 1898 dat ik in het gerechtsgebouw begon te werken, en in oktober van het volgende jaar brak de oorlog uit, maar dat is niet wat ik bedoel. Voor ons in Fouriesfon­tein begon de oorlog pas later, toen de Vrijstaters de Kolonie binnenvielen, dat was in december 1900, kort voor Kerstmis. Daarna kwamen de Boerencommando’s en de Engelse soldaten, ook in ónze streek, en dat is wat ik bedoel wanneer ik het over de oorlog heb, die anderhalf jaar dat de soldaten in het dorp zaten en de Boeren overal in het district te vinden waren; dat is wat ik zelf van de oorlog weet, die anderhalf jaar van krijgswet in Fouriesfontein, en dat is wat ik bedoel wan­neer ik zeg dat ik al drie jaar op het gerechtsgebouw werkte toen het begon: ik bedoel toen de Vrijstaters kwamen.

In die tijd was ik allang gewend aan het werk, aan alles wat er van me verwacht werd en aan de manier waarop me­neer Macalister dingen gedaan wilde hebben, en nauwgezet en precies als hij was, heeft hij nooit reden tot klagen over me gehad.

Kallie blijkt ook erg met zichzelf bezig te zijn: hij benadrukt hoe goed en nauwkeurig hij zijn werk deed en hoe getalenteerd hij was. Over de oorlog weet hij de feiten allemaal precies te noemen, maar enige emotie is ver te zoeken.

De derde stem is van juffrouw Godby, de onderwijzeres.

Ik kan maar net voor mezelf praten en vertellen wat ik me herinner, hoe gewone mensen in ongewone omstandigheden hun nor­male leven proberen voort te zetten. Is het belangrijk, is het zelfs maar interessant? Ik weet het niet. Maar als ik over de oorlog moet praten, is dít wat ik te vertellen heb.

Als ik nu zo terugdenk, is het soms alsof de oorlog een scheiding in ons leven tot stand heeft gebracht, zelfs in ons afgelegen dorpje, en dat alles aan de ene kant of aan de andere kant terechtkwam, voor of na de oorlog; maar in werkelijk­heid was dat natuurlijk niet zo, het leven ging elke dag ge­woon weer verder en de verandering voltrok zich geleidelijk, over weken en maanden. De verdeeldheid die na de oorlog bestond, was er in zekere zin altijd al geweest, alleen hadden we er niets van gemerkt, ze was overgepleisterd zoals je de barsten in een muur overpleistert en afplakt met behang; maar de barsten lopen door. De gekrenktheid, de wrok, de onenig­heid waren er altijd geweest, alleen maar overgepleisterd en afgeplakt, de vrees en het wantrouwen – de angst en de haat zou ik zelfs willen zeggen, want angst en haat waren er ook, en alles wat de oorlog eigenlijk heeft gedaan, was het behang wegtrekken en de barsten zichtbaar maken.

Juffrouw Godby laat zich hier kennen als iemand die zich de details niet zo goed kan herinneren, die erkent aan de zijlijn te hebben gestaan tijdens de oorlog. Maar de emoties die de oorlog opriep en de spanningen in de verhoudingen, worden door haar scherp aangevoeld.

De drie stemmen spreken elkaar soms tegen. Maar uiteindelijk wordt duidelijk dat de boerensoldaat voor wie een monument werd opgericht, geen held was, maar een arrogante blaaskaak. De echte held van het dorp, moedig en edelmoedig, was de zwarte Adam Balie, die door de boeren werd gevangen, gemarteld en gedood. Alice en Kallie noemen het slechts zijdelings, maar juffrouw Godby voert dit aan als hét voorbeeld van het onrecht dat plaatsvond onder het boerengezag. De dorpsgemeenschap heeft een monument voor de verkeerde persoon opgericht en de echte held vergeten.

Hier gaat Schoeman nog weer verder: de werkelijkheid van het verleden kan heel anders zijn dan wij denken op grond van wat we weten. Een monument zegt meer over de status van de familie dan over heldhaftigheid, evenals het ontbreken van een monument.

Tenslotte komt de schrijver, eigenlijk Schoeman zelf, weer aan het woord. Hij knielt dan bij het lijk van Adam Balie en overpeinst dit:

Een dode man wiens gelaatstrekken ik hier in het donker niet zou kunnen onderscheiden, ook al zou ik proberen hem om te draaien: is dít dan uiteindelijk waarvoor ik hierheen ben gekomen of gebracht, omwille van deze enkele wille­keurige daad van onrecht en geweld te midden van zoveel andere, tijdens de oorlog, ervoor en erna, in tijden van vrede of van strijd, waarbij zoveel talloze mensen en leden van alle rassen door de jaren en eeuwen heen betrokken zijn geweest? Wat is er dan zo bijzonder aan deze gewelddaad, of aan ge­weld op zich, als het erop aankomt, in een land waar onrecht en geweld zo vanzelfsprekend zijn geworden dat ze nauwe­lijks verbazing oproepen of zelfs nog commentaar uitlokken? Ik weet het niet; want zoals ik al meermalen heb opgemerkt, is het niet aan mij om vragen te stellen of te proberen te be­antwoorden, maar om te kijken, te luisteren en te onthouden.

De laatste zin spreekt voor zich als het gaat om Schoemans mening over de taak van de historicus. Of misschien toch van de romanschrijver? Want Schoeman slaagt erin de lezer aan het denken te zetten, hem vragen te laten stellen en op zoek te laten gaan naar antwoorden, simpelweg door als schrijver te kijken, te luisteren en op te schrijven.